Bijzonder indrukwekkend diptiek van Céline, de vrouw en muze van Léon Indenbaum.
In 1917 heeft Indenbaum in opdracht van Jacques Doucet, de bekende kunstverzamelaar en couturier, de opdracht gekregen om panelen te maken voor zijn appartement. Er zijn ook bronnen die zeggen dat het voor zijn zaak was. Indenbaum had houten panelen gekregen die uit een trappenhuis van een kasteel kwamen. Hij heeft meerdere voorstellingen gemaakt, waaronder Céline en Maternité, deze panelen heeft hij achtergehouden omdat ze te dierbaar voor hem waren.
De sculptuur is gesigneerd met 'Inden', 'Cire perdue' en het keurmerk van de bronsgieter 'FBL', Fonderie de Bronze Lauragaise.
De bronzen sculptuur is een originele eerste editie.
Ieder paneel is apart gegoten en genummerd. Ondanks dat de Céline een diptiek is en bij elkaar hoort, is toch besloten om ieder paneel apart te nummeren. In dit geval gaat het om nummer 5/8 en 6/8. Dat houdt in dat er in totaal maar 6 x 2 panelen van Céline gegoten zullen worden.
Van iedere sculptuur worden er maximaal 8 exemplaren genummerd van 1-8
en vier exemplaren die gesigneerd zijn met EA I tot EA IV. EA staat voor
(Epreuve d'Artiste). Meer exemplaren worden er ook niet gegoten. De
meeste sculpturen halen de 12 exemplaren niet, ze worden niet op
voorhand gegoten.
Bij deze diptiek hoort ook een officieel certificaat dat ondertekend is door de kleinzoon van Léon Indenbaum. Het werk en het certificaat zijn ook geregistreerd bij ADAGP (Société des auteurs dans les arts graphiques et plastiques) Paris.
Biografie:
Léon Indenbaum (Tcherikov (huidige Wit-Rusland, 1890 - Opio, 1981), was een Russisch/Franse beeldhouwer, hij behoort tot de groep kunstenaars van de École de Paris. Zijn kunst was vernieuwend, geïnspireerd door de klassieken, maar ook door Afrikaanse kunst, het Kubisme en het Expressionisme.
Indenbaum is opgegroeid in de sjtetl (Oost-Europees Joods dorp) Tcherikov, bij zijn grootvader, die boekbinder van kunstboeken was. Na de lagere school volgde hij een opleiding voor houtbewerker. De directeur van die school vond hem zo talentvol, dat hij ervoor zorgde dat hij naar de Academie voor decoratieve kunst in Vilnius kon gaan.
Maar Indenbaum wilde meer en werd toegelaten op de Keizerlijke Academie in Odessa. Hij heeft die een paar jaar doorlopen totdat hij een verkeerd vakje aankruiste op een formulier, hij had per ongeluk getekend voor 5 jaar militaire dienst in het Keizerlijk leger. Hij had al contacten met een bevriende kunstenaar die in Parijs zat, waar zoveel gebeurde op het gebied van kunst. Indenbaum wist met hulp van een ingenieur uit Vilnius te vluchten en arriveerde in maart 1911 in Parijs. Hij kwam in 'La Ruche' terecht in Montparnasse, een soort kunstenaars enclave. La Ruche was opgezet door de succesvolle kunstenaar Alfred Boucher, hij wilde arme kunstenaars een kans geven zich volledig te kunnen wijden aan hun kunst. La Ruche was een groot rond gebouw vol met atelierwoningen, iedere kamer had de vorm van een taartpunt, in de punt een ruimte voor een keukentje en opslag en boven de deur was een kleine vide waar je kon slapen.
Indenbaum kreeg een atelier op de 2e etage, naast Chagall, die net als hijzelf ook net gearriveerd was vanuit Rusland. Indenbaum heeft in La Ruche gewoond tot 1927.
In totaal woonden er zo'n 200 kunstenaars in La Ruche, velen van hen kwamen uit Oost-Europa en veel van hen waren Joods.
Van 1911 tot 1919 volgde Indenbaum een studie beeldhouwen aan de Académie La Grande Chaumière bij de beeldhouwer en schilder Antoine Bourdelle, eerst als student, later ook als zijn assistent.
In 1912 exposeerde Indenbaum al op de Parijse Salon d'Artistes Indépendents, hij was erg arm en zijn materiaalkeuze was goedkoop. Jacques Doucet, de grote kunstverzamelaar en beroemde couturier, zag een buste van Indenbaum en ontbood hem bij hem thuis, hij wilde dezelfde buste in ander materiaal gemaakt hebben, Indenbaum wist aan een stuk onyx te komen. Doucet was zeer tevreden en vroeg Indenbaum een reliëf te maken voor zijn ronde eetkamer. Indenbaum ontving 1000 francs per maand. Indenbaum had zijn Mecenas gevonden. Hij maakte één van zijn meest indrukwekkendste reliëfs, getiteld 'Musiciens et antilopes',1914, gemaakt van roze onyx. Het is in 2004 bij Christie's geveild voor 3,3 miljoen euro.
Naast Jacques Doucet, was ook de couturier, René Poiret, de bankiers George en Marcel Bénard en de decorateur, ontwerper en collectioneur Marcel Coard vaste afnemers van Léon Indenbaum zijn sculpturen en reliëfs.
Léon werd verliefd op Céline Hénin, zij werd zijn muze en zijn vrouw, eind 1914 kregen ze een dochter, Dinah. Het ging Indenbaum goed. Hij had veel vrienden, zoals de kunstenaars Chaim Soutine, Amadeo Modigliani, met wie hij ook een periode een atelier heeft gedeeld, Tsuguharu Foujita, Chana Orloff, Michael Kikoïne, en Diego Rivera.
Amadeo Modigliani en Diego Rivera hebben Indenbaum allebei geportretteerd in 1913 en 1916. Indenbaum zelf heeft ook meerdere van zijn vrienden geportretteerd. Het was een gelukkige periode in zijn leven.
Met de beurskrach van 1929 werd het leven een stuk moeilijker, mensen verloren hun fortuin en konden zich geen kunstwerken meer veroorloven. Ook de politieke situatie in Frankrijk veranderde. De kunstenaars uit La Ruche en Montparnasse waren meestal migranten, op de Parijse Salon mochten ze niet tussen de Franse kunstenaars hangen, een kunstcriticus , André Warnod, had hen de geuzennaam 'École de Paris' gegeven, om aan te tonen dat deze vernieuwende avant-gardistische kunst ook Franse kunst was. In de jaren 30 werd deze naam denigrerend gebruikt, er werd op hen neergekeken, hun kunst werd verdorven genoemd en omdat velen van hen Joods waren, was er ook sprake van anti-semitisme. Ze werden genegeerd in de pers en eind jaren 30 mochten ze niet meer exposeren. Sommige kunstenaars vertrokken naar het buitenland. Toen de oorlog uitbrak moesten velen vluchten of onderduiken. Ook Indenbaum heeft overhaast Parijs moeten verlaten. Hij vond een onderduikadres in een dorpje in de Seine et Marne, hij haalde daar altijd zijn klei. Hij had geluk en heeft de oorlog overleefd, meer dan 60 procent van de Joodse kunstenaars in La Ruche is omgekomen in de kampen.
Na de oorlog vestigde Indenbaum zich weer in Parijs. Zijn atelier was geplunderd en wat overgebleven was, was soms ook vernield. Hij leefde heel teruggetrokken. Hij was al voor de oorlog gescheiden van Céline, zijn dochter woonde in Zuid-Frankrijk. Zijn vrienden hadden of de oorlog niet overleefd of waren in zijn ogen veel te commercieel geworden.
Hij heeft zich nooit willen verbinden aan een galerie, hij vond dat hij daarmee zijn ziel verkocht, zijn onafhankelijkheid als kunstenaar kwam dan in het geding, het gevolg was dat hij genegeerd werd door een groot deel van de kunstwereld. Zijn inmiddels beroemde vrienden hadden wel getekend en het ging hen goed. Indenbaum wilde niets anders dan in volledige vrijheid werken, hij gooide daarmee zijn eigen glazen in. Hij weigerde grote opdrachten van de Franse staat voor het werken aan monumenten en gevels van bijzondere gebouwen.
Hij was echter wel één van de oprichters van de "Groupe des neuf", een groep van negen beeldhouwers die zich op 11 november 1963 verzamelden bij het standbeeld van Balzac op de Avenue Raspail, gemaakt door Auguste
Rodin. Het was een eerbetoon. Ze wilden een monument oprichten voor de Franse na-oorlogse figuratieve beeldhouwkunst in een tijd dat de Amerikaanse kunst de overhand begon te krijgen. De 'Groupe des neuf"
bestond uit Jean Carton, Paul Cornet, Raymond Corbin, Marcel Damboise, Léon Indembaum, Léopold Kretz, Raymond Martin, Gunnar Nilsson en Jean Osouf.
Het was een succes, er waren verschillende tentoonstellingen van de groep waaronder in Musée Rodin, in totaal sloten 22 beeldhouwers zich bij de groep aan.
In 1968 ontving Indenbaum de prestigieuze Prix de sculpture Georges Wildenstein , van het Institut de France voor zijn hele oeuvre. De laatste jaren woonde hij bij zijn dochter in Opio. Hij stierf op 91-jarige leeftijd. Een lang leven volledig gewijd aan het creëren van kunst.
Léon Indenbaum's werk is te zien in diverse musea, onder andere in de Verenigde Staten, Zwitserland, Rusland, Wit-Rusland, Israel en natuurlijk in Frankrijk. Soms wordt er ook wel een werk geveild van hem bij de grote veilinghuizen als Christies, Sotheby's en MacDougall in Londen.
Literatuur en bronnen:
- Familie van Indenbaum
- Jeanine Warnod; "Les artistes de
Montparnasse, la Ruche", Éditions Mayer-Van Wilder, Paris 1988. P.42-47,
8, 87,96, 104, 159, 162, 170, 192.
- Nieszawer & Princ;
"Histoires des artistes Juifs de l'École de Paris, 1905-1939", Édition
Les Étoiles, 2020. P. 190-192, 515en 516.
- Jeanine Warnod; "l'École de Paris", Édition Musée du Montparnasse, 2012. P. 239, 240 en 243.
- "Chagall, Modigliani, Soutine.... Paris pour école, 1905-1940", Éditions Musée d'Art et d'Histoire du Judaïsme (MAHJ), Paris, 2020 et Réunion des Musée nationaux, Grand Palais, 2020. P. 8, 11, 49, 66, 68, 69, 228, 230, 252.
- G. Annenkoff; "Art Russe Moderne", Éditions Laville, Paris, 1928. P. 50 en 51.
Uitstekend
Materiaal:
Brons
Afmetingen:
totale hoogte:
Hoogte: 74 cm
(29,13")
Per paneel:
Breedte: 25 cm
(9,84")
Hoogte: 72 cm
(28,35")
Diepte: 2 cm
(79")
Basis:
Lengte: 19,5 cm
(7,68")
Breedte: 35,5 cm
(13,98")
Hoogte: 1,5 cm
(59")
Jaar:
Oorspronkelijk 1917, Postuum gegoten.
Periode:
Oorspronkelijk 1917, Postuum gegoten.
Herkomst:
Frankrijk
Kunstenaar / atelier:
Léon Indenbaum,