Een haast verstild portret van een meisje in brons. Zo mooi gedaan, haar serene, dromerige uitstraling is op een liefdevolle manier vastgelegd door Léon Indenbaum in 1930.
Het brons is postuum, cire perdue gegoten en verguld met 24 karaats bladgoud.
Het werk is gesigneerd met 'Inden', nr. 4/8 en het keur van Fonderie Bronze du Lauragais, '. FBL'.
Bij dit werk hoort ook een officieel certificaat dat ondertekend is
door de kleinzoon van Léon Indenbaum. Het werk en het certificaat zijn
ook geregistreerd bij ADAGP (Société des auteurs dans les arts
graphiques et plastiques) in Paris.
De familie heeft deze sculptuur postuum in brons laten gieten, met als
reden dat ze graag het werk van hun grootvader onder de aandacht willen
brengen, Indenbaum is wel bekend bij de kenners, maar niet bij het grote
publiek. Deze postume werken zijn dus een eerste en tevens laatste
editie van maximaal 12 exemplaren. Iedere sculptuur wordt genummerd en
officieel geregistreerd, maximaal 8 exemplaren die genummerd zijn van
1-8
en vier exemplaren die gesigneerd zijn met EA I tot EA IV. (EA staat voor
Epreuve d'Artiste). Dit is nummer 4/8.
Meer exemplaren worden er ook niet gegoten. De
meeste sculpturen halen de 12 exemplaren niet, ze worden niet op
voorhand gegoten.
Biografie:
Léon Indenbaum (Tcherikov, nu
Wit-Rusland,
1890 - Opio, 1981), was een Russisch/Franse beeldhouwer die behoorde
bij de groep kunstenaars van de École de Paris. Zijn kunst was
vernieuwend,
geïnspireerd door de klassieken, maar ook door Afrikaanse kunst, het
Kubisme en het Expressionisme.
Indenbaum is opgegroeid in de sjtetl (Oost-Europees Joods dorp) Tcherikov, bij zijn grootvader, die boekbinder van kunstboeken was. Na de lagere school volgde hij een opleiding voor houtbewerker. De directeur van die school vond hem zo talentvol, dat hij ervoor zorgde dat hij naar de Academie voor decoratieve kunst in Vilnius kon gaan.
Na deze opleiding wilde Indenbaum meer
en werd toegelaten op de Keizerlijke Academie in Odessa. Hij heeft die
een paar jaar doorlopen totdat hij een verkeerd vakje aankruiste op een
formulier, hij had per ongeluk getekend voor 5 jaar militaire dienst in
het Keizerlijk leger. Hij had al contacten met een bevriende kunstenaar
die in Parijs zat, waar zoveel gebeurde op het gebied van kunst.
Indenbaum wist met de hulp van een ingenieur uit Vilnius te vluchten en
arriveerde in maart 1911 in Parijs.
Hij kwam in 'La Ruche' terecht in
Montparnasse, een soort kunstenaarsdorp. La Ruche was een rond gebouw,
het diende als wijnpaviljoen op de Wereldtentoonstelling van 1900, en
was door
de succesvolle kunstenaar Alfred Boucher weer opnieuw opgebouwd. Boucher
wilde arme kunstenaars een
kans geven zich volledig te kunnen wijden aan hun kunst. La Ruche was
een groot rond gebouw vol met atelierwoningen, iedere kamer had de vorm
van een taartpunt, in de punt een ruimte voor een keukentje en opslag en
boven de deur was een kleine vide waar je kon slapen, vaak moest zo'n
atelier ook nog gedeeld worden.
Indenbaum kreeg een atelier op de 2e etage, naast Chagall, die net als hijzelf ook net gearriveerd was vanuit Rusland. Indenbaum heeft in La Ruche gewoond tot 1927. Hij heeft wel een periode een tweede atelier gehad in Montparnasse.
In totaal woonden er zo'n 200 kunstenaars in La Ruche, velen van hen kwamen uit Oost-Europa en veel van hen waren Joods. Een deel van hen hebben wereldfaam verworven met hun kunst, denk aan Chaïm Soutine, Ossip Zadkine, Jacques Lipschitz, Chana Orloff, Michael Kikoïne, Moïse Kisling , Amadeo Modigliani om er maar eens een paar te noemen.
Van 1911 tot 1919 volgde Indenbaum een studie beeldhouwen aan de Académie La Grande Chaumière bij de beeldhouwer en schilder Antoine Bourdelle, eerst als student, later ook als zijn assistent.
In 1912 exposeerde Indenbaum al op de Parijse Salon d'Artistes Indépendents, hij was erg arm en zijn materiaalkeuze was goedkoop. Jacques Doucet, de grote kunstverzamelaar en beroemde couturier, zag een buste van Indenbaum en ontbood hem bij hem thuis, hij wilde dezelfde buste in ander materiaal gemaakt hebben, Indenbaum wist aan een stuk onyx te komen. Doucet was zeer tevreden en vroeg Indenbaum een reliëf te maken voor zijn ronde eetkamer. Indenbaum ontving 1000 francs per maand. Indenbaum had zijn Mecenas gevonden. Hij maakte één van zijn meest indrukwekkendste reliëfs, getiteld 'Musiciens et antilopes' uit 1914, gemaakt van roze onyx. Het is in 2004 bij Christie's geveild voor 3,3 miljoen euro.
Naast Jacques Doucet, was ook de couturier, René Poiret, de bankiers George en Marcel Bénard en de decorateur, ontwerper en collectioneur Marcel Coard vaste afnemers van Léon Indenbaum's sculpturen en reliëfs.
Léon werd verliefd op Céline Hénin, zij
werd zijn muze en zijn vrouw, eind 1914 kregen ze een dochter, Dinah.
Het ging Indenbaum goed. Hij had veel vrienden, zoals de kunstenaars
Chaim Soutine, Amadeo Modigliani, met wie hij ook een periode een
atelier heeft gedeeld, Tsuguharu Foujita, Chana Orloff, Michael Kikoïne,
en Diego Rivera.
Amadeo Modigliani en Diego Rivera hebben Indenbaum allebei geportretteerd in 1913 en 1916. Indenbaum zelf heeft ook meerdere van zijn vrienden geportretteerd. Het was de gelukkigste periode in zijn leven.
Met de beurskrach van 1929 werd het leven
een stuk moeilijker, mensen verloren hun fortuin en konden zich geen
kunstwerken meer veroorloven. Ook de politieke situatie in Frankrijk
veranderde. De kunstenaars uit La Ruche en Montparnasse waren meestal
migranten, op de Parijse Salon mochten ze niet tussen de Franse
kunstenaars hangen, een kunstcriticus , André Warnod, had hen de geuzennaam
'École de Paris' gegeven, om aan te tonen dat deze vernieuwende
avant-gardistische kunst ook Franse kunst was. In de jaren 30 werd deze
naam denigrerend gebruikt, er werd op hen neergekeken, hun kunst werd
verdorven genoemd en omdat velen van hen Joods waren, was er ook sprake
van anti-semitisme. Ze werden genegeerd in de pers en eind jaren 30
mochten ze niet meer exposeren. Sommige kunstenaars vertrokken naar het
buitenland. Toen de oorlog uitbrak moesten velen vluchten of
onderduiken. Ook Indenbaum heeft overhaast Parijs moeten verlaten. Hij
vond een onderduikadres in een dorpje in de Seine et Marne, hij haalde
daar altijd zijn klei. Hij had geluk en heeft de oorlog overleefd, meer
dan 60 procent van de Joodse kunstenaars in La Ruche is omgekomen in de kampen.
Na de oorlog vestigde Indenbaum zich weer in Parijs. Zijn atelier was geplunderd en wat overgebleven was, was soms ook vernield. Hij leefde heel teruggetrokken. Hij was al voor de oorlog gescheiden van Céline, zijn dochter woonde in Zuid-Frankrijk. Zijn vrienden hadden of de oorlog niet overleefd of waren in zijn ogen veel te commercieel geworden.
Hij heeft zich nooit willen verbinden aan een galerie, hij vond dat hij daarmee zijn ziel verkocht, zijn onafhankelijkheid als kunstenaar kwam dan in het geding, het gevolg was dat hij genegeerd werd door een groot deel van de kunstwereld. Zijn inmiddels beroemde vrienden hadden wel getekend en het ging hen goed. Indenbaum wilde niets anders dan in volledige vrijheid werken, hij gooide daarmee wel zijn eigen glazen in. Hij weigerde bijvoorbeeld ook grote opdrachten van de Franse staat voor het werken aan monumenten en gevels van bijzondere gebouwen.
Hij was echter wel één van de oprichters van de "Groupe des neuf",
een groep van negen beeldhouwers die zich op 11 november 1963
verzamelden bij het standbeeld van Balzac op de Avenue Raspail, gemaakt
door Auguste Rodin. Het was een eerbetoon. Ze wilden een monument
oprichten voor de Franse na-oorlogse figuratieve beeldhouwkunst in een
tijd dat de Amerikaanse kunst de overhand begon te krijgen. De 'Groupe
des neuf" bestond uit Jean Carton, Paul Cornet, Raymond Corbin, Marcel
Damboise, Léopold Kretz, Raymond Martin, Gunnar Nilsson,
Jean Osouf en Léon Indenbaum. Er waren verschillende tentoonstellingen
van de groep, in
totaal sloten 22 beeldhouwers zich bij de groep aan.
In 2015/2016 is
er
nog een grote tentoonstelling geweest in het Despiau-Wlérick museum over
de 'Groupe des neuf', op
de affiche stond de brons "Homme debout, mains sur les hanches" van Léon
Indenbaum. Het museum heeft deze brons ook in hun collectie opgenomen.
In 1968 ontving Indenbaum de prestigieuze Prix de sculpture Georges Wildenstein , van het Institut de France voor zijn hele oeuvre. De laatste jaren woonde hij bij zijn dochter in Opio. Hij stierf op 91-jarige leeftijd. Een lang leven volledig gewijd aan het creëren van kunst.
Léon Indenbaum's werk is te zien in diverse
musea, onder andere in de Verenigde Staten, Zwitserland, Rusland,
Wit-Rusland, Israel en natuurlijk in Frankrijk. Soms wordt er ook wel
een werk geveild van hem bij de grote veilinghuizen als Christies,
Sotheby's en MacDougall in Londen.
Literatuur en bronnen:
- Familie van Indenbaum
- Jeanine Warnod; "Les artistes de
Montparnasse, la Ruche", Éditions Mayer-Van Wilder, Paris 1988. P.42-47,
8, 87,96, 104, 159, 162, 170, 192.
- Nieszawer & Princ;
"Histoires des artistes Juifs de l'École de Paris, 1905-1939", Édition
Les Étoiles, 2020. P. 190-192, 515en 516.
- Jeanine Warnod; "l'École de Paris", Édition Musée du Montparnasse, 2012. P. 239, 240 en 243.
-
"Chagall, Modigliani, Soutine.... Paris pour école, 1905-1940",
Éditions Musée d'Art et d'Histoire du Judaïsme (MAHJ), Paris, 2020 et
Réunion des Musée nationaux, Grand Palais, 2020. P. 8, 11, 49, 66, 68,
69, 228, 230, 252.
- G. Annenkoff; "Art Russe Moderne", Éditions Laville, Paris, 1928. P. 50 en 51.
Uitstekend
Materiaal:
Verguld brons
Afmetingen:
Breedte: 27 cm
(10,63")
Hoogte: 34 cm
(13,39")
Diepte: 20 cm
(7,87")
Periode:
Originele gips 1930
Herkomst:
Frankrijk
Kunstenaar / atelier:
Léon Indenbaum,